|
||||||||
Wereldmuziek van bijzonder hoog niveau uit ons eigenste Brussel…er zijn zo van die kleine dingen waar een modale mens simpelweg gelukkig kan van worden… Ik ben zo vrij er van uit te gaan dat de naam Kel Assouf u niet geheel onbekend in de oren klinkt. Toeareg Hanana Harouna enTunesische wonderman Sofyann Ben Youssef -ook bekend van Ammar 808 en Bargou 08- krijgen voor deze plaat het gezelschap van de jonge drummer Olivier Penu, zodat het oorspronkelijke kwintet tot een trio herleid is, al valt dat er nauwelijks aan te horen. Nog meer dan op voorganger “Tikounen” koos Harouna resoluut voor een rockklank en de vanzelfsprekende invloeden als Led Zeppelin, The Who en Jimi Hendrix worden totaal niet gecamoufleerd. Dat levert een plaat op, die noch min noch meer als een stomp in je maag binnenkomt: negen nummers en 42 minuten lang wordt hier op bijzonder intensieve manier een nieuw hoofdstuk geschreven van de Tamashekmuziek. Veel bands uit dat specifieke genre bedrijven de zogeheten woestijnblues, maar Kel Assouf gaat op deze plaat een fameuze stap verder: dis heeft nog maar heel weinig met blues te maken, maar alles met rock: de gitaar mag scheuren, de drums mogen resoluut beuken -al is Penu best wel subtiel- en de toetsen pompen de hele tijd, zodat je als luisteraan nauwelijks de tijd krijgt om op adem te komen. Al vanaf opener “Fransa” heeft de band je bij je nekvel: dit nummer past weliswaar nog in het plaatje dat mee uitgetekend werd door Tinariwen en Tamikrest, maar vanaf titelsong “Tenere” gaat het in sneltreinvaar richting rock. Met “Alyochan” wordt dat zelfs spacerock en, al wordt in “Tamatant” wat gas teruggenomen, de intensiteit daalt allerminst. Dat nummer is zowat het kantelpunt van de plaat, want met “America”, waarin elk van de drie muzikanten zichzelf lijkt te overtreffen, wordt zonder omzien naar een geweldig hoogtepunt toe gewerkt. “Amghar” breit daar een fraai vervolg aan en met “Taddout’, dat in een iets lagere versnelling gespeeld wordt, wordt het kolkende sluitstuk “Ubary” voorbereid. Dat is een lap vuile, vettige rock die je niet loslaat en ervoor zorgt dat je, na afloop van de plaat, een klein beetje overdonderd en beduusd op je stoel zit. En dan doe je wat je niet al te vaak doet: je zet de plaat opnieuw op en drie kwartier later krijg je datzelfde effect: je moet even bijkomen. Dit is namelijk woestijnrock van de nieuwe generatie: de taal en de toonladders verschillen niet van wat een aantal andere bands brengen, maar de kleur en vooral de heftigheid van de plaat maken dat ze niet alleen onmiddellijk herkenbaar is, maar ook -en vooral- dat ze de kloof met de rock zonder enige twijfel met duizelingwekkende vaart dichtrijdt. We zijn nauwelijks zes weken ver in 2019 en na Bassekou Kouyaté’s jongste, “Miri”, is dit al de tweede plaat, waarvan je haast zeker mag zeggen dat ze aan het eind van het jaar in de lijstjes zal staan. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||